HET JURIDISCHE TIJ KEERT !

De juridische arbiter (NCG) anticipeert op omkering van de bewijslast. Positie schadelijder juridisch meer in balans tegenover de NAM.  Zie daarvoor de uitspraken van de juridische arbiters.

Uitspraak zaak 16 11 Groningen {link}

Ook in een casus uit Leens wordt bewijsvermoeden gehanteerd

Uitspraak zaak 16 24 Leens {link}

De arbiter hanteert niet een oorzakelijk verband om de schade toe te wijzen, maar het wettelijke begrip ‘bewijsvermoeden’.

De Stad Groningen valt daarmee  (deels?)  onder effectgebied van de omkering van de bewijslast en Leens dus ook. En zo wordt het effectgebied vanzelf door de arbiters  bepaald.

Dit is nu precies de reden waarom de GBB altijd een voorstander is geweest van ‘omkering van de bewijslast’. De juridische impact is groot voor de schadelijders.
HET ‘ALLEENRECHT’ VAN DE NAM OM TE BEPALEN WAT WEL OF NIET AARDBEVINGSGERELATEERDE SCHADE IS, WORDT ONDERUIT GEHAALD.
EINDELIJK MAAR TOCH!

Wat is ‘bewijsvermoeden”en waar komt het vandaan? Zie daarvoor de wijziging van de Mijnbouwwet.

Onderstaande is een deel ervan.
“Het bewijsvermoeden houdt in dat, indien binnen het effectgebied van het Groningenveld fysieke schade aan gebouwen en werken ontstaat, die naar haar aard schade als gevolg van bodembeweging door de gaswinning zou kunnen zijn, wordt vermoed dat die schade door gaswinning veroorzaakt is. Hiermee wordt de positie van de benadeelde in discussies over het causaal verband tussen de schade en de mijnbouwactiviteiten versterkt. Met dit wettelijk vermoeden moet de benadeelde stellen dat zich fysieke schade heeft voorgedaan aan een gebouw of werk binnen het effectgebied van het Groningenveld, die naar haar aard schade als gevolg van bodembeweging door gaswinning zou kunnen zijn. Daaruit ontstaat dan voor de rechter het vermoeden dat de schade het gevolg is van de gaswinning. Het is dan aan de exploitant om dit vermoeden te ontzenuwen, door aannemelijk te maken dat bodembeweging door de aanleg of exploitatie van het mijnbouwwerk niet de oorzaak is van de schade. Het vermoeden van causaliteit kan door de exploitant dus worden weerlegd door aannemelijk te maken dat de schade niet het gevolg is van bodembeweging door gaswinning. Dit kan de exploitant bijvoorbeeld doen door aannemelijk te maken dat de schade een andere oorzaak heeft, zoals een bouwkundige oorzaak of weersomstandigheden. Het is dan weer aan de benadeelde om alsnog het causale verband tussen de schade en bodembeweging door gaswinning te bewijzen. Ook kan de exploitant verweer voeren op grond van de artikelen 98 (toerekening naar redelijkheid) of 101 (eigen schuld) van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.”

Zie verder de tekst hier {link}