3 november 2018
Op vrijdag 2 november is het Plan van Aanpak voor de versterking van woningen door de NCG gepresenteerd aan regionale bestuurders en maatschappelijke organisaties. De Groninger Bodem Beweging acht het plan niet acceptabel. De gebruikte methodiek om veilige en onveilige huizen van elkaar te onderscheiden schiet ernstig tekort. Dit is de NCG bekend maar houdt een onderzoek hiernaar achter. Verder wordt de versterking met te weinig middelen, te langzaam en met onvoldoende oog voor sociale aspecten uitgevoerd.
Intern onderzoek NCG haalt HRA-methode onderuit
Het Plan van Aanpak is gebaseerd op het Mijnraadadvies. In het advies, dat omarmd is door de minister, werd de HRA-methode van de NAM als een acceptabele methode beschouwd om een inschatting te maken van de meest onveilige woningen. Het Plan van Aanpak (PvA) is bijna volledig gebaseerd op de HRA-methode. De GBB beschikt over berekeningen van een ingenieursbureau, nota bene ingewonnen door de NCG zelf, die aantonen dat veel woningen die volgens de HRA-methodiek ‘veilig’ zijn, in werkelijkheid niet veilig zijn. Ook niet wanneer de nieuwe – minder strenge – norm NPR 2018 wordt gehanteerd. Kennelijk is de HRA-methodiek niet voldoende in staat onderscheid te maken tussen zogenaamd veilige en onveilige woningen.
Alle woningen in het aardbevingsgebied onderzoeken
De HRA methode is een statistische methode die werkt met een typologie van woningen. Zo worden woningen getypeerd in volgorde van kwetsbaarheid. De meest kwetsbare groep is de veel besproken groep van 1500 woningen. De methode is echter niet in staat de constructieve sterkte van individuele woningen te bepalen. De GBB vindt de toepassing van deze methodiek dan ook alleen acceptabel indien alle woningen in het aardbevingsgebied zo snel mogelijk worden geïnspecteerd en getoetst om de HRA lijst van kwetsbare woningen te valideren. Dit is echter niet de inzet van het PvA.
Inwoners van Groningen hebben recht op de waarheid
De NCG moet haar kennis over het tekort schieten van de HRA-methodiek delen met de inwoners van Groningen. Het gaat hier immers om hun veiligheid. Grote aantallen huizen die nu ten onrechte ‘veilig’ worden verklaard, komen volgens dit PvA niet meer in aanmerking voor versterking. De GBB zal dan ook met een beroep op de WOB alle informatie bij het Ministerie van EZK en bij de NCG opvragen die relevant is voor het inzicht in hoe veilig de woningen zijn. Blijkbaar is het ministerie daar niet transparant over.
Het inzicht in de tekortkomingen van de HRA-methode zou vergaande consequenties moeten hebben voor het PvA, ook wat betreft de in te zetten financiële en fysieke middelen. Zo zouden alle bewoners het recht moeten krijgen een sterkteberekening van hun huis te krijgen. Iets wat nu de meerderheid van huizen in het aardbevingsgebied wordt ontzegd. Bovendien moet de snelheid van versterking worden opgevoerd.
Het PvA houdt nauwelijks rekening met sociale en maatschappelijke implicaties.
Een tweede probleem wat de GBB met dit PvA heeft, is dat de sociale component bij de afwegingen bij de versterkingsoperatie totaal ontbreekt. Het is een technocratische benadering. Het laat mensen jarenlang in onzekerheid of hun woning echt veilig is of niet. In dorpen wordt een selectie van huizen versterkt die onbegrijpelijk is voor bewoners. De selectie en rangorde van versterking worden gemaakt zonder acht te slaan op de sociale en maatschappelijke implicaties. Sommige bewoners krijgen een nieuw huis, andere huizen worden versterkt en bij velen gebeurt niets omdat ze ‘veilig’ zijn, of achteraan in de rij komen om versterkt te worden en het dan, pas vele jaren later, naar verwachting van het ministerie ‘vast wel veilig’ is.
De titel van het PvA luidt: “Veiligheid voorop en de bewoner centraal.” Uitgerekend op deze twee punten schiet het PvA ernstig tekort.